Ergens in november 1998.
Totaal vermoeid hobbel ik door het Amerongse bos. Volgend jaar wil ik de Brobbelhorn beklimmen, zo’n 3325 meter hoog. Ik had gedacht dat de Amerongse Kop, van 69 meter hoog, dan een goede oefening zou zijn. Maar het een soortement hardlopen daartegenop is me zwaar tegengevallen… ik heb namelijk ontdekt dat de natuurkundige wet van behoud van energie in mijn geval niet opgaat. De energie die ik verloren heb door tegen de berg op te zwoegen is niet weer in mijn lijf opgeslagen toen ik de berg weer afliep!
Dus nu strompel ik slingerend verder over het paadje. Ik zie twee mensen die spottend roepen : ze hebben hem al ,hoor!! Haw, haw , haw!
Maar dan zie ik tien meter verder iets wat me bevreemdt : twee enorme mollen kruipen daar onder het dikke hoog opgestapelde bladerendek. Zulke grote mollen kunnen toch niet bestaan!
Ik ben opeens vol aandacht.. Opeens komen ze allebei vanonder de bladeren tevoorschijn : het zijn twee enorm dikke tekkels! Ze kijken verwilderd om zich heen, maar dan valt hun blik op mij. Onmiddellijk zetten ze de achtervolging in!
Nu moet ik de lezer even uitleggen dat een tekkel normaliter dribbelt, maar bij een hoger tempo een voortbewegingswijze hanteert die in zekere streken uitgedrukt wordt door de term “gepsen”. Maar in dit geval was dat niet mogelijk: deze tekkels waren zo dik dat ze alleen konden “hopsen”. Het getuigt dan van sportiviteit als de aanstaande prooi zijn vluchttempo op een zodanige wijze vertraagt dat de tekkel een redelijke kans maakt om hem te kunnen grijpen.
Dat was in mijn geval echter niet nodig .Ik was zo geweldig moe dat ze zienderogen op me inliepen en ze begonnen al triomfantelijk te huilen. Het was duidelijk dat ik een list moest verzinnen . Gelukkig was ik vlakbij een boom met een laag hangende tak : met mijn laatste krachten greep ik de tak en slingerde mijn benen er omheen, net toen de tekkels hun muil al opensperden.
Ik heb daar een minuut gehangen terwijl ze onder me op en neer sprongen en me probeerden te happen, huilend van frustratie. Woedend dribbelden ze daarna weg, weer terug naar hun bedienden die verderop op de grond rolden van het lachen.
Maar ik was ontsnapt.